De mate waarin en de snelheid waarmee de microstructuur en de eigenschappen
tijdens het ontlaten veranderen moet afhankelijk zijn van de mate waarin het
initiële monster afwijkt van de evenwichtstoestand. Het gedrag van bainiet
tijdens het ontlaten zal daarom anders zijn dan dat van martensiet.
In tegenstelling tot martensiet bevat bainitisch ferriet gewoonlijk slechts een
kleine overmaat koolstof in oplossing. Het grootste deel van de koolstof in het
getransformeerde bainietmonster komt voor als cementietdeeltjes. Deze zijn over
het algemeen grover dan deze die zich vormen in ontlaten martensiet. Het effect
van ontlaatbehandelingen is dus altijd zwakker dan wanneer in dezelfde
staalsoort martensiet ontlaten wordt.
Bainiet wordt gevormd bij relatief hoge temperaturen waarbij gedeeltelijk
herstel optreedt tijdens de transformatie. Bijgevolg treden er slechts kleine
veranderingen op in herstelgedrag, morfologie of grootte van de carbidedeeltjes
wanneer bainitische staalsoorten met laag koolstofgehalte gegloeid worden
gedurende één uur tot 700°C. Een snelle verzachting treedt enkel op wanneer de
platenstructuur van het ferriet verandert in een equiaxiaal ferriet. De sferoïdisatie
en groei van de cementietdeeltjes is gekoppeld aan deze verandering. Verder
ontlaten heeft slechts beperkte invloed.
Kleine veranderingen in de koolstofconcentratie (0,06-0,14 gew.%) hebben weinig
effect op het ontlaten van bainiet in tegenstelling tot martensitische stalen.
Koolstof heeft een zeer sterk verstevigend effect door vaste oplossing. Bijgevolg
daalt de sterkte van martensiet abrupt wanneer de koolstof precipiteert tijdens
het ontlaten. In bainiet is koolstof vooral aanwezig in de vorm van grove
carbides die weinig bijdragen tot de sterkte. Het is daarom niet verwonderlijk
dat het effect van het ontlaten eerder ongevoelig is voor de
koolstofconcentratie.
Vele bainitische microstructuren bevatten een aanzienlijke hoeveelheid
restausteniet. Ontlaten, dat gewoonlijk bij temperaturen hoger dan 400°C
gebeurt, zorgt voor ontbinding van dit austeniet in een mengsel van ferriet en
carbiden.
Bainitische stalen die sterk carbidevormende legeringselementen zoals Cr, V, Mo
and Nb bevatten, ondergaan een secundaire harding tijdens het gloeien bij hoge
temperaturen. Secundaire harding treedt op wanneer fijne (meer stabiele)
legeringscarbides gevormd worden ten koste van cementiet. Omdat, in
vergelijking met martensiet, het cementiet in bainiet grof is, blijkt de secundaire
hardingsreactie de neiging te hebben langzamer te verlopen.
Er is een aanzienlijke interesse in het gebruik van koper-gelegeerde
bainitische stalen voor toepassing in zware industrie. Het ontlaten zorgt voor
de vorming van fijne koperdeeltjes die bijdragen tot de sterkte zonder afbreuk
te doen aan de taaiheid.
Als besluit kan men zeggen dat er belangrijke verschillen zijn tussen het
ontlaatgedrag van bainiet en martensiet. Het belangrijkste verschil is dat er
weinig koolstof in vaste oplossing is in het bainiet. Dit heeft voor gevolg dat
bainiet veel minder gevoelig is voor ontlaten omdat er nauwelijks verlies aan
sterkte is door het verdwijnen van de kleine hoeveelheid opgelost koolstof. Er
treedt enkel een groot verschil in sterkte op wanneer de bainitische
platenstructuur groeit of rekristalliseert tot equiaxiale ferrietkorrels.
Kleine veranderingen in de sterkte zijn te wijten aan vergroving van de
cementietdeeltjes en een algemeen herstel van de dislocatiesubstructuur.
Bainitische stalen die sterk carbidevormende legeringselementen bevatten geven
aanleiding tot secundaire harding zoals deze vastgesteld in martensitische
stalen. De secundaire harding hangt af van de precipitatie van fijne gelegeerde
carbides.